Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1560

Datum uitspraak2007-08-10
Datum gepubliceerd2007-08-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/254 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering: minder dan 15% arbeidsongeschikt.


Uitspraak

05/254 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 december 2004, 04/260 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [A. te B.] (hierna: betrokkene) en appellant. Datum uitspraak: 10 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. F.H. Kuiper, advocaat te Sittard, een verweerschrift ingediend. Appellant heeft een vraag van de Raad beantwoord. Mr. H.G.M. Hilkens, advocaat te Echt, heeft zich bij brief van 5 januari 2007 als opvolgend gemachtigde gesteld en bij brief van 18 januari 2007 nadere stukken ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Wardenburg. Betrokkene is in persoon verschenen, met bijstand van mr. Hilkens, voornoemd. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. Ter voortzetting van het onderzoek heeft de Raad de zenuwarts D.H.J. Boeykens verzocht als deskundige omtrent betrokkene te rapporteren. Bij rapport van 25 april 2007 heeft genoemde deskundige aan dit verzoek voldaan. Beide partijen, appellant bij rapport van de bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij en betrokkene bij rapport van de sociaal geneeskundige/forensisch geneeskundige J.F.G.M. Thissen, hebben op het deskundigenrapport gereageerd. Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad op 29 juni 2007. Voor appellant is verschenen F.P.L. Smeets. Betrokkene is wederom in persoon verschenen, met bijstand van mr. Hilkens. II. OVERWEGINGEN Betrokkene heeft whiplashklachten overgehouden aan een hem in 1999 overkomen auto-ongeval. Bij besluit van 28 mei 2003 heeft appellant de aan betrokkene per het einde van de wettelijke wachttijd toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 2 juli 2003 ingetrokken, op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. Bij besluit van 16 januari 2004, hierna: het bestreden besluit, is het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 28 mei 2003 ongegrond verklaard. Namens betrokkene is in beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met - in het bijzonder - zijn beperkingen op cognitief en psychisch gebied. In dat kader is onder meer naar voren gebracht dat van de zijde van het Uwv onvoldoende is gemotiveerd waarom geen beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de aspecten concentreren van de aandacht en conflicthantering. De rechtbank heeft zich met die grieven kunnen verenigen. De rechtbank heeft daarbij gelet op de conclusies en bevindingen van de arts P. Swerts, als vervat in diens op verzoek van betrokkene uitgebrachte expertiserapport van 19 augustus 2003, alsmede op hetgeen door de revalidatiearts M. Danen is aangegeven in diens brief van 16 augustus 2001. Ook ten aanzien van hetgeen is aangevoerd omtrent het omgaan met deadlines/productiepieken en leidinggeven heeft de rechtbank betrokkene kunnen volgen. Met betrekking tot die aspecten geldt volgens de rechtbank in gelijke mate dat onvoldoende is gemotiveerd waarom geen beperkingen zijn aangenomen, zulks gelet op de rapportage van Swerts. Hetgeen door appellant in hoger beroep naar voren is gebracht komt, samengevat weergegeven, erop neer dat er geen objectief-medische noodzaak bestaat om beperkingen aan te nemen op evenvermelde belastbaarheidsaspecten, in verband waarmee de rechtbank niet kan worden gevolgd in haar oordeel dat sprake is van een ontoereikende motivering. De Raad heeft aanleiding gevonden om het oordeel in te winnen van een onafhankelijk deskundige. De zenuwarts Boeykens heeft op verzoek van de Raad omtrent betrokkene gerapporteerd. In zijn rapport van 25 april 2007 is genoemde deskundige tot de conclusie gekomen dat ten aanzien van betrokkene ook ten tijde hier van belang geen sprake is van als ziekte of gebrek aan te merken afwijkingen in zijn gezondheidstoestand, zulks ondanks het bestaan van talrijke klachten bij betrokkene. Die klachten zijn naar het oordeel van Boeykens enkel functioneel van aard zijn en niet te herleiden tot ziekte of gebrek. Boeykens heeft zich kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts van appellant ten aanzien van betrokkene vastgestelde belastbaarheid. Voorts was betrokkene naar zijn oordeel in staat tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan de geselecteerde functies. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad dient het oordeel van een door de rechter geraadpleegde onafhankelijke deskundige in beginsel te worden gevolgd. Aan de Raad is niet kunnen blijken van bijzondere omstandigheden die ertoe nopen in het onderhavige geval van dat uitgangspunt af te wijken. Zulke omstandigheden acht de Raad ook niet gelegen in hetgeen van de zijde van betrokkene in reactie op het rapport van Boeykens naar voren is gebracht, daarbij inbegrepen het commentaar op dat rapport door de medisch adviseur Thissen. Naar aanleiding van dat commentaar overweegt de Raad nog dat de beschikbare medische gegevens geen concrete aanknopingspunten bevatten om ervan uit te gaan dat bij betrokkene ten tijde hier van belang in enige relevante mate sprake was van leverfunctiestoornissen. Voor het overige komt het commentaar van Thissen vooral hierop neer dat hij de conclusies van Swerts prefereert boven die van de verzekeringsartsen van appellant en die van de deskundige Boeykens. In het licht van de hiervoor weergegeven hoofdregel inzake het belang dat doorgaans dient te worden toegekend aan het rapport van een onafhankelijk deskundige, is dat evenwel onvoldoende om, met voorbijzien aan die hoofdregel, de conclusies en bevindingen van Boeykens niet te volgen. Op grond van het hiervoor overwogene, moet worden vastgesteld dat het hoger beroep van appellant slaagt. Bij gebreke aan op ziekte of gebrek terug te voeren beperkingen bij betrokkene ten tijde hier van belang, kan immers de rechtbank niet worden gevolgd in haar oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd waarom geen beperkingen zijn aangenomen op de door haar aangegeven belastbaarheidaspecten. Ervan uitgaande dat betrokkene, in het licht van de conclusies van Boeykens, met het door appellant opgestelde belastbaarheidspatroon niet tekort is gedaan, is de Raad ten slotte, daarbij mede gelet op diezelfde conclusies, van oordeel dat betrokkene op en na de datum in geding terecht in staat is geacht tot het vervullen van de bij de onderhavige schatting in aanmerking genomen functies. Het bestreden besluit kan in rechte stand houden. De aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen dat besluit gegrond is verklaard, dient te worden vernietigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en M.C. Bruning en A.T. de Kwaasteniet als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2007. (get.) J.W. Schuttel. (get.) T.R.H. van Roekel. SSw